header4

 

De Loteling

"Ich ben er in...ich ben er oet..."

Wie in vroegere tijden zou denken dat hij bij het groot volk zou thuis horen, eenmaal de Plechtige Communie achter de rug, kwam meestal bedrogen uit. Wie het riskeerde op jongere leeftijd een herberg binnen te lopen, of naar een meisje te lonken werd meer dan eens op zijn "plaats gezet. Hem werd duidelijk gemaakt dat hij slechts bij de pottenpakkers en ernstige vrijers kon gerekend worden vanaf het ogenblik dat hij de "loting" achter de rug had.

De verplichte militaire dienst is heden ten dagen de gewoonste zaak van de wereld. Deze verplichting is echter niet zonder meer tot stand gekomen. Oorspronkelijk kende men louter en alleen de vrijwillige dienstneming. Het gebeurde dientengevolge meer dan eens, en vooral dan in oorlogstijd, dat het vrijwillige contingent niet volstond om de geplande krijgsverrichtingen tot een goed einde te brengen. Tegen betaling werden dan jonge mannen aangeworven, die in hoedanigheid van huurling in een huurlingenleger werden ondergebracht. Dat deze huurlingen het niet zo nauw namen met de soldateneer, hebben de inwoners van Sint-Huibrechts-Lille en omgeving meer dan eens ondervonden. Deze soldaten waren voorzeker geen keurtroepen en men zocht bijgevolg naar een methode om de inwonenden van een bepaalde streek te dwingen militaire dienst te verrichten. Men dacht de ideale oplossing te hebben gevonden in een loting waarbij door het trekken van een zeker nummer, inwoners van een landsgedeelte verplicht werden soldaat te worden. Dit gebeurde voor de eerste maal in Italië om achteraf over te waaien naar Frankrijk. In ons land was het voorheen de ambtenaar van de heerlijkheid of de baljuw, die zijn soldeniers uitkoos tussen de jonge mannen van 18 en 25 jaar.

 

Ingrepen van allerlei aard, en andere voorrechten maakten van de loting een misbaksel. Plaatsen waar men beschikte over een burgerwacht of een plaatselijke militie ressorteerden niet onder het loten. Erger nog, wie kon beschikken over veel geld, kon zijn opgelegde legerdienst afkopen. Al met al waren het de bewoners van het platte land en meestal onder hen de armsten die in dienst moesten. Vaandelvlucht en ongeregeldheden tussen de lotelingen, droegen er toe bij dat het loten werd afgeschaft. In volle Franse tijd, nl. in 1798, wordt het loten opnieuw ingevoerd, zij het dan in een verbeterde vorm. Deze loting, door de Franse bezetters "conscriptie" genoemd, hield in dat alle jonge mannen van een zekere leeftijd verplicht waren soldaat te worden. Het kon zijn dat iedere aangeduide jongeman soldaat moest worden, doch ook dat uit deze jongeren bij loting een zeker contingent werd aangeduid. Naast meer religieuze motieven, was dze "conscriptie" één der oorzaken van de Boerenkrijg. Het Hollands bewind, waarmee wij vanaf 1815 bedacht werden nam de "conscriptiewet" over, doch liet als verzachting toe dat de loteling zich kon laten vervangen door  een andere mits het betalen van een som van 1.600 fr.

De eerste Belgische militiewet van december 1830 reglementeerde op haar beurt de loting. De getalsterkte van het leger werd gebracht op 80.000 eenheden. Eén vierde van dit contingent moest geleverd worden door loting, de andere drie-vierden waren vrijwilligers. Een nieuwe militiewet van 1870 bepaalde de duur van de legerdienst op 4 jaar voor de elitekorpsen en 3 jaar voor de andere korpsen. Het vastgestelde contingent bleef bestaan uit vrijwilligers en lotelingen. Het vervangingsrecht bleef van kracht. Aan de loteling werd een vergoeding uitgekeerd. Leopold II schafte op 14 december 1909 de loting af. Hij opteerde voor de verplichte legerdienst van één zoon. Echter in 1913, mede onder invloed van de politieke gebeurtenissen, werd de algemene dienstplicht ingevoerd.
In vergelijking met de hedendaagse voorschriften, was er niet veel verschil met de manier waarop men vroeger onder dienst werd geroepen. In 1891 bvb werden de inwoners van Sint-Huibrechts-Lille op de laatste zondag van de maand november verwittigd bij middel van aanplakbrieven dat er van 1 tot 31 december op het gemeentehuis zich een register bevond, waar alle inwoners die 19 jaar geworden waren, als kandidaat soldaat werden ingeschreven. De vreemdelingen die zich in het dorp bevonden dienden zich tevens onder bepaalde voorwaarden te laten inschrijven. Knechten en ander personeel werden ingeschreven in het dorp of stad waar hun vader, moeder of voogd gedomilicieerd was. De burgemeester kon iemand van ambtswege in het register inschrijven, zo er getwijfeld werd aan de werkelijke ouderdom van de loteling.

Op 31 december "te 4 uren" namiddag werd het P.V. van afsluiting door de burgemeester getekend. Het register werd overgemaakt aan de bevoegde overheid. Deze registers bevatten ondermeer: namen der ouders, het beroep van de ouders en de loteling. De lichaamsgrootte was eveneens nauwkeurig vermeld. Uit de voorhanden gegevens bleek dat in die jaren (en bijgevolg over het algemeen de inwoners van toen) niet zo bijster groot waren. Zelden meet iemand 1,70 m. Meestal varieerde de lichaamsgrootte tussen 1,60 m. en 1,65 m. Meer dan eens trof men kandidaten aan die 1,510 m. of 1,552 m. groot waren. De burgemeester diende te vermelden of de ingeschrevene lezen en schrijven kon en "so hij eventueel hogere studies deed of voltooid had". Bij sommige kandidaten stond vermeld "kan meer dan lezen en schrijven" waaruit zou kunnen afgeleid worden dat "het kunnen lezen en schrijven" en de "hoger studies" toch een graad van scholing bestaan heeft in de zin van avond- en zondagsschool. Het zou bovendien verwonderlijk zijn moest men in deze lijsten niet zijn teruggevallen op de namen van Lilse Teuten. Omdat in het register moest genoteerd worden waar men geboren was en waar men verbleef, konden volgende gegevens worden teruggevonden: "Lichting 1829. Ingeschreven werd Hoeben Louis Grgorius Hendrik, geboren te Mölln-koninkrijk Denemarken op 26 maart 1810". Hij is de zoon van Waltherus Hoeben (burgemeester van Sint-Huibrechts-Lille) en dezes echtgenote Sofia Margaretha Frederika Burmester, deze laatste afkomstig uit Denemarken. Een tweede, uit dit huwelijk geboren zoon, Hendrik Hoeben, geboren te Sint-Huibrechts-Lille op 26 mei 1811, woont "in Ulsen, koninkrijk Hannover". Hij is 1,60 m. groot, van beroep molenaar en wordt door zijn vader ingeschreven in de "ligting van 1830". Christiaan Hoeben, een derde zoon van genoemde burgemeester wordt in de "ligting" van 1837 vermeld als wonende eveneens te Ulsen.

Tussen januari en maart van ieder jaar werden de ingeschreven kandidaten uitgenodigd om te verschijnen in de hoofdplaats van het militiekanton. Voor de ingeschrevenen van Sint-Huibrechts-Lille betrof dit het 14de militiekanton te Overpelt. In Overpelt werd derhalve geloot. Wat de nummers betreft die te trekken waren, werd vooraf rekening gehouden met de verleende vrijstellingen of uitstellen gedurende het vorige jaar. Zouden er het vorig jaar vb. 20 vrijstellingen en/of uitstellen verleend zijn dan was het laagste nummer dat kon toegewezen worden, het nr. 21.

Gewoonlijk werd het contingent soldaten bepaald op 1/3 of 1/4 deel van de ingeschreven. De officiële verdelingslijst werd opgemaakt door de diensten van de Provincie. De politiecommisaris, in het bijzijn van een afgevaardigde van het leger, de Vrederechter ezn de Burgemeester, maakten dan de lage nummers bekend. De trekker van zulk lot werd genoteerd als toekomstig soldaat. Uit een trommel die duchtig werd rondgedraaid, nam de kandidaat een "co(a)sette" waarin zijn lotnummer was geborgen. Trok hij een nummer, hoger dan een der loten bepaald door de politiecommisaris, dan wist hij dat zijn gebeden of toverkunsten baat hadden gebracht. Hij was immers vrij van dienst. Viel hem echter een nummer te beurt, gelijk aan een der loten bekend gemaakt door de militiecommisaris, dan was zonder meer goed voor de dienst. En van de eerste emotie bekomen, zal hij zich voorzeker hebben afgevraagd waarom juist bij hem, hetzij al de gebeden van hem zelf en zijn huisgenoten, of desgevallend, de helpende hand van de voorkomende charletans (kwakzalvers) hem niet geholpen hadden. Hem bleef nog maar alleen over, vrijstelling of uitstel te vragen, zo er een grond toe was, of in het allerbeste geval uit te zien naar een remplaçant inzoverre dit nog mogelijk was en hij het betalen kom.

Luc Stalmans - Het Liller Heem 1985 nr. 3, blz. 12-21.

 


Heemkundige Kring St.-Huibrechts-Lille
p/a Lille Dorp 30
3910 Sint-Huibrechts-Lille

 


RPR 0415444169
Ondernemingsrechtbank Antwerpen
Afdeling Hasselt