Bert Goossens °Sint-Huibrechts-Lille 20 april 1874 †Sint-Huibrechts-Lille 29 december 1936
Bert was in de tijd dat ik hem leerde kennen vrijgezel. Hij was koopman in stro en aardappelen en hij verkocht op bestelling kalk. Hij was gaarne als koopman aangesproken maar in Lille deed men dat niet, daar was en bleef het Bert. Sommigen noemden hem ook wel eens, als hij er niet bij was: "Strooien Bert".
Hij wist veel mensen te noemen die ook koopman geweest waren maar het allang niet meer waren. Bert was een tamelijk lange, magere man met onder zijn onderlip een heel klein sikkebaardje. Dat sikske moet wel een tijd algemene mode geweest zijn want ik heb tussen de mensen van die leeftijd er nog gekend die dat droegen. Bijvoorbeeld Naar Clijsters, Meuske Bloemen en vader Maesen van Hamont.
Bert ging zo een beetje voorover gebogen en was een maaglijder. Hij is toch tamelijk oud geworden en gestorven aan maagkanker. Bert keek geweldig scheel, hetgeen in die tijd nogal veel voorkwam en daardoor keek hij als hij u aansprak altijd een weinig schuin omhoog naar links en ondertussen schudde hij een weinig met zijn hoofd.
Hij was ook een echte dorpsprofeet, die alles wilde kennen en weten. Hij wist ook veel maar toch werd er den draak mee gestoken. Iedereen mocht hem graag en hij was een braaf en eerlijk man die niemand iets in de weg zou gelegd hebben. Door zijn koopmanschap kwam hij veel in de dorpsherbergen en omdat hij voor niemand hoefde te zorgen, sleet hij er veel tijd met nog andere dagdieven zoals Huub de Slachter, Giel Eerdekens, Jef Kerkhofs, Jefke Fransen, Frans Van Gerven en de Lange Slachter. Dan ging het er druk aan toe en Bert wist zijn woordje te plaatsen.
Die mensen waren niet verslaafd aan de drank maar het waren onbezorgde naturen en van de goede soort dagdieven. Zij dronken enkel bier, gewoon goed bier. Zo ging dat in alle dorpen, ook in Kaulille en als wij door het dorp kwamen dan wisten wij waar zij zaten. Men kon dat zien aan de beekjes vocht die van tegen de muur tot in de straatgoot liepen. De deugdelijkheid van het toenmalige bier kon men vaststellen aan het schuim dat op die beekjes dreef.
Bert wilde ook een beetje veearts spelen. Hij was ook zo een beetje boerenslachter. Toen mocht men vrij een varken of een koe of kalf of eender wat slachten. Bert kon dat vakkundig en zo kende hij, volgens zijn eigen mening, de dieren van binnen en van buiten. Ik heb nog een mens gekend die Bert ging roepen omdat zijn geit niet goed kon lammeren. Hij ging dadelijk mee, alhoewel hij een beetje boven zijn theewater was. Hij begon aan het dier te meesteren en bracht de zaak enigszins voor mekaar. Hij kwam de volgende dag terug omdat hij toen besefte dat hij meer uit de geit gehaald had dan noodzakelijk. Het was zoals hij verwachtte. Het beestje was dood maar Bert heeft zijn fout dadelijk erkend en de schade vergoed.
Als Bert op "commerce" was in Kaulille dan kwam hij altijd thuis binnen. Hij moest dan het nieuws van Lille vertellen en koffie drinken. Vader praatte gaarne met hem en Gon Luys, waar vader de boerderij beredderde. Zij spraken over Gon, zij was weduwe, en dan ging Bert ook daar voor de "commerce" en "om de knieën te warmen". Dan lachten ze allemaal eens en Bert vertrok. Ik denk dat zo een gedoe voor hem wat te druk was en hij bleef nog maar steeds vrijgezel. Hij ging echter ook veel naar Gon Monten achter het kanaal. Het was een weduwe die nog een zoon had. Haar andere kinderen waren getrouwd.
Huwelijk van Lambert Vandervelden en Philomina Hegmans 8 januari 1935
Daar kwam iets meer van en zij zijn later getrouwd. Het duurde wel lang eer het zover was en als in die tijd Bert thuis kwam, dan vroeg vader altijd hoever de zaken stonden. Dat bracht hem echter niet in verlegenheid want hij antwoordde zeer diplomatisch dat hij daar bleef gaan zolang Gon haar hennen eieren legden.
In het voorjaar kwam Bert altijd op ronde om stro te kopen. Moeder had altijd jonge geitjes en aan één daarvan besteedde zij bijzondere zorg. Zij moest dienen om te fokken en onze veestapel op peil te houden. Als zo een beestje goed gevoederd was en wat groter werd, dan kreeg dat soms wel wat bokkenmanieren. Dan moest Bert mee de stal in om door deskundige keuring vast te stellen of het een echt geitje of soms een steenbok was. Ik zie het nog gebeuren. Hij liep nog meer gebogen dan anders naar de stal, gevolgd door moeder. Vader en ik waren passieve toeschouwers. Wij kenden daar niks van, maar vader voorspelde dan al dat het geitje veroordeeld was en dat het binnenkort in de keuken lekker zou rieken. Bert keek eens rond in de stal. Zowel naar boven als onder en opzij. "Waar hebt ge hem ergens zitten?" vroeg hij. Moeder kwam er haastig bij en greep achter het schot in de hoek waar ze er soms wel zeven had gehuisvest. Zij snapte de bengel met één voorpoot en gaf hem aan de keurmeester. Bert nam het geitje, klemde het met de kop tussen zijn benen zodat het alles moest verdragen. Hij lichtte het achtergedeelte omhoog en trok de staart weg. Waar hij dan naar keek met zijn ogen dat weet ik niet, maar zeker keek hij niet in de richting van de geit. Om de spanning nog wat op te drijven moest dat ook even duren en dan wierp hij zijn slachtoffer terug achter het schot en min of meer naar moeder gekeerd en naar de hooizolder kijkend verklaarde hij dat het een echte steenbok was. Moeder was dan blij omdat zij het had voorzien. "Ziede 't wel", zegde ze dan met een vuist omhoog. "Ik had het wel gedacht", vader lachte in zichzelf. Die had het ook gedacht maar hij geloofde niet in Bert zijn kunde want het verliep altijd hetzelfde. Zo heeft Bert thuis vele jonge geitjes doen sterven vooraleer ze de kans kregen om te bewijzen dat zij wel degelijk van het goede oude geitengeslacht waren.
Er zijn over Bert vele verhalen in omloop geweest maar deze heb ik zelf gezien en meegemaakt.
Toen de goede mens ziek was en hij ervan overtuigd was dat het naar het einde ging, beklaagde hij er zich over te moeten sterven. Niet om te sterven, daar treurde hij niet om, maar omdat hij zijn kennis en ondervinding niet kon achterlaten. Hij had spijt dat zoveel talent met hem zou moeten begraven worden. In de jaren dertig was er in Lille een dijkbreuk. Het kanaal ligt in Lille boven de grond. Het kanaal liep leeg en half Lille kwam onder water te staan. De mensen die daar woonden, moesten evacueren naar hoger gelegen huizen. Het gebeurde 's nachts en de dijkwachter Boons reed per velo naar Bocholt om daar de sluis dicht te doen zodat alleen het kanaal tussen Bocholt en Lommel kon leeglopen.
Bert was gerust in de zaak. Het water kwam wel in zijn huis binnen maar hij verzekerde Gon dat als zij op de tafel ging zitten er geen gevaar was. Hij had al uitgerekend dat het water niet hoger kon komen. "Bert had altijd gelijk, zijn berekeningen klopten".
Louis Bloemen